Hoe je kiest voor de derde of vierde naamval in het Duits
De Duitse taal gebruikt naamvallen.
Misschien heb je de lidwoorden in rijtjes geleerd:
bijvoorbeeld den, die, das, die voor de vierde naamval.
Niet alleen voor een lijdend of meewerkend voorwerp heb je naamvallen nodig.
Ook Duitse voorzetsels combineer je met naamvallen:
Het Duitse voorzetsel mit gaat altijd met de derde. Bijvoorbeeld: mit dem Bruder
Het Duitse voorzetsel für altijd met de vierde. Bijvoorbeeld: für den Bürgermeister
Duitse keuzevoorzetsels
Bepaalde Duitse voorzetsels vragen om een bepaalde naamval.
Maar er zijn ook keuzevoorzetsels:
Zij nemen één keer de derde naamval, een anderen keer de vierde.
Dat is afhankelijk van de betekenis.
De Duitse keuzevoorzetsels in, auf, über, unter, an, vor, hinter, neben, zwischen
Bij deze voorzetsels pas je de naamval aan de betekenis aan:
Gaat het over een richting? Dan gebruik je de vierde naamval
in den Supermarkt gehen
Waar naartoe gaat iemand? De supermarkt in ofwel naar de supermarkt.
Dit geeft een richting aan, dus gebruik je de vierde naamval.
Gaat het over een plaats?
in dem Supermarkt sein
Waar is iemand? In de supermarkt.
Hier geef je een plaats aan, dus gebruik je de derde naamval.
Waar? derde naamval in het Duits
Geef je een plaats aan?
Geef je antwoord op de vraag “waar”?
Dan gebruik je de derde naamval in het Duits, bijvoorbeeld:
mir, dir; ihm, ihr, ihm, ihnen; dem, der, dem, denen…
3. Fall – Wo?
auf dem Tisch liegen,
hinter ihm (einem Mann) stehen,
in der Küche sitzen,
unter dem Auto liegen,
zwischen den Kindern spielen
Waar naartoe? vierde naamval in het Duits
Gaat het om een beweging?
Een richting?
Geef je antwoord op de vraag “waarnaartoe”?
Dan maak je dat duidelijk met de vierde naamval in het Duits, bijvoorbeeld:
mich, dich; ihn, sie, es, sie; den, die, das, die…
4. Fall – Wohin?
etwas auf den Tisch legen,
sich hinter ihn (einen Mann) stellen,
sich in die Küche setzen,
sich unter das Auto legen,
zwischen die Kinder gehen
Oefenen? In het Duits!
Twee Duitse oefeningen heb ik ontworpen over deze grammatica.
Hiermee kan je de keuzevoorzetsels en de derde en vierde naamval in het Duits oefenen.
3e of 4e naamval?
Wechselpräpositionen. Übung (om in te vullen)
Vrij en creatief schrijven met de 3e of 4e naamval, plaatsbepalingen, richtingen:
Wechselpräpositionen. Übungen Zimmer beschreiben
Vragen? Ik beantwoord ze graag!
Hoe je kiest voor de derde of vierde naamval in het Duits
De Duitse taal gebruikt naamvallen.
Misschien heb je de lidwoorden in rijtjes geleerd:
bijvoorbeeld den, die, das, die voor de vierde naamval.
Niet alleen voor een lijdend of meewerkend voorwerp heb je naamvallen nodig.
Ook Duitse voorzetsels combineer je met naamvallen:
Het Duitse voorzetsel mit gaat altijd met de derde. Bijvoorbeeld: mit dem Bruder
Het Duitse voorzetsel für altijd met de vierde. Bijvoorbeeld: für den Bürgermeister
Duitse keuzevoorzetsels
Bepaalde Duitse voorzetsels vragen om een bepaalde naamval.
Maar er zijn ook keuzevoorzetsels:
Zij nemen één keer de derde naamval, een anderen keer de vierde.
Dat is afhankelijk van de betekenis.
De Duitse keuzevoorzetsels in, auf, über, unter, an, vor, hinter, neben, zwischen
Bij deze voorzetsels pas je de naamval aan de betekenis aan:
Gaat het over een richting? Dan gebruik je de vierde naamval
in den Supermarkt gehen
Waar naartoe gaat iemand? De supermarkt in ofwel naar de supermarkt.
Dit geeft een richting aan, dus gebruik je de vierde naamval.
Gaat het over een plaats?
in dem Supermarkt sein
Waar is iemand? In de supermarkt.
Hier geef je een plaats aan, dus gebruik je de derde naamval.
Waar? derde naamval in het Duits
Geef je een plaats aan?
Geef je antwoord op de vraag “waar”?
Dan gebruik je de derde naamval in het Duits, bijvoorbeeld:
mir, dir; ihm, ihr, ihm, ihnen; dem, der, dem, denen…
3. Fall – Wo?
auf dem Tisch liegen,
hinter ihm (einem Mann) stehen,
in der Küche sitzen,
unter dem Auto liegen,
zwischen den Kindern spielen
Waar naartoe? vierde naamval in het Duits
Gaat het om een beweging?
Een richting?
Geef je antwoord op de vraag “waarnaartoe”?
Dan maak je dat duidelijk met de vierde naamval in het Duits, bijvoorbeeld:
mich, dich; ihn, sie, es, sie; den, die, das, die…
4. Fall – Wohin?
etwas auf den Tisch legen,
sich hinter ihn (einen Mann) stellen,
sich in die Küche setzen,
sich unter das Auto legen,
zwischen die Kinder gehen
Oefenen? In het Duits!
Twee Duitse oefeningen heb ik ontworpen over deze grammatica.
Hiermee kan je de keuzevoorzetsels en de derde en vierde naamval in het Duits oefenen.
3e of 4e naamval?
Wechselpräpositionen. Übung (om in te vullen)
Vrij en creatief schrijven met de 3e of 4e naamval, plaatsbepalingen, richtingen:
Wechselpräpositionen. Übungen Zimmer beschreiben