Welk voorzetsel: für of vor? Zo gebruik je het juiste “voor” in het Duits
In het Nederlands is het allemaal simpel: “voor”.
Voor zes uur moet het af zijn.
Voor het raam staat een tafel.
Voor mijn zus is dit cadeau.
Voor haar voorstel zijn velen.
Voor een pensionair ziet hij er jong uit.
Voor ze weggaan zetten ze alles op slot.
Meerdere Duitse opties om “voor” correct te vertalen
Maar in het Duits werkt dat net even anders. Daar zijn er verschillende woorden voor “voor”. Laten we de opties stap voor stap ontrafelen.
1. Voorzetsel van tijd: vor = vóór, niet ná
Wanneer?
vor sechs Uhr – vóór zes uur
vor Jahresende – vóór het einde van het jaar
vor dem Wochenende – vóór het weekend
Tip Duitse grammatica:
Als antwoord op de vraag wanneer krijgen vor, nach, in altijd de 3e naamval (Dativ).
Bijvoorbeeld: vor einem Jahr, nach dem Essen, in einer Woche
2. Voorzetsel van plaats: vor = voor, niet achter
Waar?
vor dem Fenster – voor het raam
vor der Bibliothek – voor de bibliotheek
vor dem Auto – voor de auto
Tip Duitse grammatica:
Als antwoord op de vraag waar krijgen de keuzevoorzetsels altijd de 3e naamval, zoals in de voorbeelden hierboven.
Maar… wanneer er de 4e naamval volgt op zo’n keuzevoorzetsel? Snel herhalen!
3. Voorzetsel ontvanger/profiteur: für
Iemand krijgt wat, iemand profiteert ergens van.
(ein Geschenk) für meine Schwester – een cadeau voor mijn zus
(die Unterlagen) für den Chef – de papieren voor de chef
(die Zutaten) für das Essen – de ingrediënten voor het eten
Tip Duitse grammatica:
Op für volgt altijd de 4e naamval (Akkusativ). Net als op de voorzetsels durch, gegen, ohne, um.
Voorbeelden: durch den Wald, gegen eine Wand, ohne meinen Hund, um den Garten.
4. Voorzetsel bij vaste combinaties: für
Soms gebruik je für in vaste uitdrukkingen:
Viele sind für seinen Vorschlag. (nicht dagegen) – Veel zijn vóór zijn voorstel.
für einen Rentner sieht er jung aus – Voor een pensionair ziet hij er jong uit.
Ook hier geldt: für + 4e naamval.
5. Voegwoord van tijd: bevor
Voor je iets doet, doe je eerst wat anders.
Bevor sie wegfahren, schließen sie alles ab. – Voor ze weggaan, doen ze alles op slot.
Wir trinken Tee, bevor wir anfangen. – We drinken thee voordat we beginnen.
Tip Duitse grammatica:
Tussen een hoofdzin en een bijzin staat in het Duits een komma. Het voegwoord bevor staat aan het begin van de bijzin.
Oefenen en onthouden
Dat waren ze: de verschillende “voors” in het Duits.
- Tijd: vor (derde naamval)
- Plaats: vor (keuzevoorzetsel)
- Ontvanger: für (vierde naamval)
- Vaste combinaties: für (vierde naamval)
- Voegwoord: bevor (met een komma tussen hoofd- en bijzin)
Tip om te oefenen
Maak je eigen voorbeeldzinnen! Wat je zelf verzint, begrijp je. Wat je zelf toepast, onthoud je.
Verder lezen
Keuzevoorzetsels: wo of wohin?
Voorzetsel of bijwoord? Über eine Stunde is niet over een uur
2e naamval? Bestaat hij nog in het Duits?
Persoonlijke ondersteuning voor jouw Duits
Heb je vragen of wil je jouw voorbeeldzinnen laten checken?
Stuur me gerust een berichtje. Ik reageer graag met verbeteringen en persoonlijk leeradvies Duits.